Jurisprudentie
BJ6755
Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2166 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2166 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Deugdelijke medische grondslag. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke het Uwv heeft aangenomen. De belasting in de voorgehouden functies gaat de belastbaarheid van appellante niet te boven en deze functies zijn voor haar in medisch opzicht geschikt.
Uitspraak
08/2166 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 februari 2008, 07/1058 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J.H.M. Achten, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 augustus 2008 heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A. Laros van 4 augustus 2008 ingezonden.
Bij brief van 2 maart 2009 heeft het Uwv – desgevraagd – ontbrekende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.O. Diepenbroek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2006 is appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 30 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Bij besluit van 12 september 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2006 ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij uitspraak van 26 maart 2007, 06/2279, het namens appellante tegen het besluit van 12 september 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank achtte de medische grondslag van het besluit van 12 september 2006 onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Het Uwv heeft berust in deze uitspraak.
1.5. Bij het ter uitvoering van de onder 1.4 genoemde uitspraak genomen besluit van 11 juni 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2006 – wederom – ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft blijkens haar overwegingen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het volgende standpunt gesteld. Appellante acht zichzelf per 30 mei 2006 niet in staat tot enige loonvormende arbeid. Haar functionele mogelijkheden zijn door het Uwv fors overschat; in het bijzonder is er onvoldoende rekening gehouden met het ernstig persoonlijk disfunctioneren van appellante. Volgens appellante heeft de rechtbank miskend dat haar psychische toestand niet is verbeterd nadat zij de behandeling door de RIAGG/Meerkanten in 1998 had afgebroken. Appellante wijst in dat verband op een handgeschreven verklaring van haar huisarts van 21 maart 2008 die vermeldt dat appellante vanaf 2000 in verband met manisch depressieve klachten continu anti-depressiva gebruikt.
3.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke het Uwv heeft aangenomen. De Raad merkt nog op dat de verzekeringsartsen kennis hebben genomen van de omtrent appellante uit de behandelende sector (onder andere huisarts en internist) beschikbare gegevens en zodoende ook op de hoogte waren van het medicijngebruik van appellante. Het is de Raad niet gebleken dat met dit laatste aspect onvoldoende rekening is gehouden. Aan appellantes eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad voorts niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
4.2. In de voorhanden zijnde gegevens ziet de Raad tot slot genoegzaam steun voor het oordeel dat de belasting in de aan appellante voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat en dat deze functies voor haar in medisch opzicht geschikt zijn.
4.3. Gelet op het bovenstaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ